(Virtual) Reality

Het is al weer even geleden dat ik mijn laatste blog heb geschreven. Mijn goede voornemen van een stukje per twee of drie weken is een beetje in de knel gekomen; niet omdat ik er geen zin in heb, maar omdat ik er geen tijd voor had door “teveel” werk. Wat je noemt een luxeprobleem.
Druk, druk, druk… niet alleen met de opdrachten die ik momenteel doe voor Goeree (GOSA, Jeugdbeschermingsplein en Beke Groepsaanpak), Hellevoetsluis (Lokaal Zorgnetwerk) en Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid (hoofddocent opleiding Coördinator nazorg ex-gedetineerden), maar ook met nieuwe ideeën.
In mijn blog over het bezoek dat mijn zoon en ik brachten aan Griekenland, een paar maanden geleden, noemde ik al dat we vol nieuwe (bedrijfs)plannen weer thuis waren gekomen. En aangezien wij dromen graag omzetten in realiteit, zijn we de afgelopen maanden hard aan het werk geweest om die plannen uit te voeren.
Dus, om (wederom wegens gebrek aan tijd…) een lang verhaal kort te maken: 18 september j.l. hebben wij samen een nieuw bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel: VR Composers. We gaan 3600 films maken (bijvoorbeeld met betrekking tot toerisme, trainingen, inburgering, producten en bedrijven), en daarnaast producten verkopen die met Virtual Reality te maken hebben. Mijn zoon neemt daarvan het creatieve deel voor zijn rekening, en ik het zakelijke.
Zelden heb ik zo fijn met iemand kunnen samenwerken!
De komende tijd zal ik, naast stukjes over WesselStroom (want daarmee blijf ik natuurlijk “gewoon” doorgaan), ook regelmatig onze ervaringen beschrijven met de virtuele realiteit. Die voor ons nu werkelijkheid is geworden.

Stieler, Joseph Karl: Beethoven mit der Missa solemnis Ölgemälde, 1819

Mocht u geïnteresseerd zijn in wat wij doen, neem dan gerust contact op. Met veel plezier komen we een keer langs om te vertellen wat we u kunnen bieden (de nieuwe website is binnenkort “in de lucht”).

 

 

Magazijnopruiming

Magazijn2

Volgens een lieve collega met wie ik in mijn laatste periode bij het projectmanagementbureau van de gemeente Rotterdam regelmatig goede gesprekken had, word je als projectmanager vaak simpelweg ingeschakeld om “het magazijn op te ruimen”. Ook al zie je direct dat een andere indeling veel handiger is, toch ga je gewoon stapelen zoals de opdrachtgever het graag wil. Dozen verschuiven en bij elkaar zetten, anders niks. Pas als je die klus naar tevredenheid hebt geklaard, kun je voorzichtig voorstellen om de indeling te veranderen of misschien eens wat oude troep weg te doen, en hopelijk krijg je die vervolgopdracht dan ook.
Aan die woorden heb ik vaak gedacht sinds ik begon met WesselStroom. Door mijn brede ervaring heb ik een enorme radar ontwikkeld voor wat er om me heen gebeurt. Nieuwe trends pik ik snel op en sommige ontwikkelingen signaleer ik eerder dan andere mensen. Ik zie het als mijn plicht om die signalen door te geven aan mijn opdrachtgever, omdat ik denk dat die daar zijn of haar voordeel mee kan doen. Logisch nadenken kan namelijk veel tijd en geld besparen.
Opdrachtgevers reageren daar heel verschillend op. Soms volgt er geen enkele reactie, soms gaat men direct met je inbreng aan de slag. Van dat laatste word ik blij en krijg ik energie om hard te werken.
Zou het met de leeftijd te maken hebben, dat ik er niet tegen kan om achter een bureau gezet te worden en vervolgens min of meer onzichtbaar te zijn? Of is het gewoon mijn ego? Terugkijkend op mijn loopbaan realiseer ik me dat ik er dertig jaar geleden al niet tegen kon om als een “poppetje” gezien te worden dat naar believen van de ene naar de andere plek geschoven werd. Ego dus? Ik denk dat het vooral voorkomt uit de wens om gewaardeerd te worden als mens (wie kent dat gevoel niet?), met eigen inzichten en toegevoegde waarde. Mijn kracht komt namelijk vooral tot bloei als ik de ruimte en medewerking krijg om zaken op mijn eigen (soms onorthodoxe) manier aan te pakken. En die kracht vormt de kern van het onderschrift bij WesselStroom: “meer energie in uw werk”.
Ik heb me regelmatig voorgenomen om te werken volgens het advies van mijn oud-collega, maar dat gaat mij maar moeizaam af; van alleen maar dozen recht zetten word ik ongelukkig. Als er geen gebruik wordt gemaakt van mijn toegevoegde waarde, sijpelt de energie aan alle kanten weg. Wat overblijft kan misschien het best omschreven worden als “een doodgeslagen biertje”.
Moraal van dit verhaal? Uw organisatie mijn energie geven vind ik heel fijn. Wilt u alleen een opgeruimd magazijn, dan moet u niet bij mij zijn. Ik ga namelijk voor een mooie schuimkraag.

Ti na kanome?

dyn_de-griekse-zomer-van-2015-610x357px
Van een Napolitaans terrasje met een warme “sospeso” is het niet zo’n hele grote stap naar een ijskoude “frappè” aan een vissershaventje onder de Kretenzer zon. De afgelopen weken was ik daar met mijn zoon, die er geboren is. Vijfentwintig jaar nadat we vertrokken, besloten we samen terug te gaan, en oude herinneringen te vervangen door nieuwe.
Om meer dan één reden was deze reis spannend. We zouden een bezoek brengen aan het dorp op Zuid-Kreta waar we hadden gewoond, maar waren ook erg benieuwd naar de veranderingen die hadden plaatsgevonden in de voorbije jaren. In vijfentwintig jaar kan er veel gebeuren en gezien de berichten in de media over de crisis en het vluchtelingenprobleem verwachtte ik op een ander eiland terug te komen dan dat we verlaten hadden.
”Ons” dorp bleek, op wat onbelangrijke zaken na, nauwelijks veranderd. Het hoofd van het postkantoor leek niet weg te zijn geweest uit het kafenion op het kruispunt en de buurvrouw liep nog heupwiegend over straat, op zoek naar mannelijke “prooi”. Oké, de wegen op het eiland zijn verbreed (ten koste van prachtige berghellingen), maar nog steeds zitten in het wegdek gaten die slalommend en remmend moeten worden ontweken. Meisjes zien er hipper uit en hebben een smartphone in hun achterzak, maar nog altijd lopen ze rond met hun kindjes aan de hand. Geweldige restaurantjes met “Real Cretan Food” zijn vervangen door tentjes met menu-kaarten in het Russisch, maar de obers spreken nog net zo veel “buiten de deur” als toen we een kwart eeuw geleden naar Nederland terugkeerden.
Ook de mentaliteit was nog herkenbaar. De toegezegde huurauto bleek bij aankomst toch eigenlijk niet beschikbaar, de vervangende auto had een lege tank in plaats van de afgesproken volle, de geboekte hotelkamer was de eerste nacht per ongeluk aan twee toeristen beloofd. Steeds was de reactie van de verhuurder een vergoelijkend schouderophalen en “Eh, ti na kanome?”. Ach, wat kunnen we er aan doen? Of: “Etsi einai i zoï!”. Zo is het leven nou eenmaal…
Maar zo moeilijk is het toch niet om je administratie bij te houden, of eerlijk aan te geven dat de gevraagde auto niet beschikbaar is?
Ondanks alle internationale afspraken hoopt men nog steeds dat je je hotel contant betaalt en niet om een rekening vraagt. Net als in de tijd dat ik nog op Kreta woonde.
Natuurlijk hebben de bankenwereld en de politiek een grote rol gespeeld in de crisis waarin Griekenland verzeild is geraakt, maar in hoeverre heeft de eigen levenshouding bijgedragen aan de huidige situatie? Wat is de kip en wat is het ei? Overkomt het leven je dan alleen maar, ben je alleen maar slachtoffer? Is alles de schuld van Angela?
Intussen staan winkels leeg en zijn veel (onafgebouwde) gebouwen onder gekalkt met graffiti. Restaurants hebben nauwelijks klanten, maar als je daarover in gesprek gaat met de eigenaar, herhaalt die gewoontegetrouw al snel het mantra van voor de crisis: “No Problem!”. Inwoners zijn vertrokken en toeristen blijven weg. Het is, in het hoogseizoen, stil op straat.
No Problem? Big Problem!
Weer in Griekenland zijn had iets surrealistisch; alsof we met een virtual reality bril door ons verleden wandelden. Hoe zou de toekomst van mijn zoon er uit hebben gezien als we daar waren gebleven? Wat ben ik blij dat ik vijfentwintig jaar geleden het heft in eigen handen heb genomen en terug ben gegaan naar Nederland.
Ondanks alle déjà vu’s was het ook een zeer inspirerende reis. Het verleden is afgesloten, vol (bedrijfs)plannen zijn we weer thuis. Ti na kanome? Volgens mij een heleboel!

Sospeso

sospeso

“Napoli is rijk aan bijzondere tradities, en één daarvan is de beroemde Caffè Sospeso. Als je een Sospeso bestelt, betaal je niet één caffè maar twee. Je drinkt er echter maar één op. De andere is namelijk bestemd voor een volgende klant of voor iemand die het zich niet kan veroorloven. Het doel van de Caffè Sospeso is het delen van blijdschap en het toewensen van geluk aan de ander. In Napoli wordt het ook wel een daad van liefde of een cadeautje aan de wereld genoemd”.
In de aanloop naar mijn eigen onderneming heb ik veel mooie mensen leren kennen die mij hebben geïnspireerd om in mezelf te geloven en door te zetten. Feminisme is niet mijn “religie”, maar het valt me wel op dat het vooral vrouwen waren. Juist vrouwen, die toch de naam hebben voorzichtig te zijn, hadden de sprong in het diepe gewaagd en waren succesvol met wat ze deden. Hoezo, het zwakke geslacht?
Deze vrouwen gaven mij een “sospeso”: ik kreeg een stukje van hun geluk, waardoor het mijne kon groeien. WesselStroom ontwikkelde zich snel en de afgelopen periode heb ik meer dan fulltime mogen werken.
Ook in de periode ná mijn start heb ik bijzondere vrouwen leren kennen, die óók weer voor zichzelf begonnen. Een ervan is een Rotterdamse vrouw van Italiaanse origine. Bij de eerste ontmoeting hadden we direct een klik, alsof we elkaar al jaren kenden. Zij is een lieve, mysterieuze dame, die te trots is om haar recht op een uitkering op te eisen. Met nauwelijks iets begon zij enkele maanden geleden “Na Tazzulella”; een Napolitaanse “huiskamer”, waar je terecht kunt voor echte caffè en lekkere hapjes, en dus ook voor “sospesi”.
Ik heb veel respect voor haar. Vanuit haar hart bouwt ze iets heel puurs op, maakt ze de heerlijkste dingen, luistert naar de verhalen van haar klanten en schrijft daar de prachtigste stukjes over. De eerste alinea van dit verhaal heb ik dan ook “gepikt” van haar Facebook-pagina. Hopelijk vindt ze dat niet erg.
Geluk moet je niet voor jezelf houden, het wordt pas mooi als je het vermenigvuldigt. Daarom probeer ik zelf ook hier en daar een sospeso uit te delen:
Do, met veel plezier en bewondering geef ik mijn geluk aan jou door!
Wilt u ook zo’n smakelijke Napolitaanse caffè drinken en iets lekkers eten, en natuurlijk vooral: een sospeso doorgeven? Ga dan naar “Na Tazzulella”, Mariniersweg 68a in Rotterdam.

koffie bij do

Veel geluk allemaal!

Kommunikaatzie

communicatie1“Dat gaat niet goed zo!”, schreef ik een jaar of vijf geleden boven een mailtje dat ik doorstuurde naar een collega, als begeleidend commentaar op een actie van de betreffende afzender. Een paar minuten later ontving ik een mail van de dame in kwestie met: “Wat bedoel je?”. Ik had op Reply geklikt, in plaats van op Forward… Herkenbaar? Voor veel mensen wel, denk ik.
Omdat ik al een poosje opdrachten heb in meerdere gemeentes tegelijk, ben ik veel onderweg. Mijn telefoon en laptop zijn mijn kantoor; waar ik op dat moment ben, werk ik, en als zelfstandige is dat niet alleen tussen 9 en 5. In mijn ochtendjas, met een kop koffie om wakker te worden, schrijf en beantwoord ik de eerste mails, en dat gaat regelmatig door tot ik naar mijn bed ga. Zo houd ik alle bordjes hoog en draaiend.
In die drukte gaat er, zoals bij veel mensen, ook weleens iets fout. Ik vergeet een bijlage mee te sturen, verwar spreektaal met schrijftaal of kommunizeer onbedoeld een beetje onvriendelijk. Het overgrote deel van de ontvangers van zo’n missertje kan er gelukkig om lachen.
Veel contacten onderhoud ik dus noodgedwongen schriftelijk, en dat is best vreemd voor iemand voor wie non-verbale communicatie erg belangrijk is. De verhouding verbaal/non-verbaal is voor mij misschien wel 10/90. Mensen vertellen met hun lichaam veel meer dan met hun mond of “pen”. Glimmende ogen en in de handen klappen als ze blij of verrast zijn; rood worden of weg kijken, bepaalde gebaren maken, stotteren, een vraag herhalen om meer tijd te krijgen om een antwoord te vinden als ze iets liever verbergen. Achter- of voorover leunen, de armen langs het lichaam of gekruist voor de borst, de ander laten uitpraten of in de rede vallen. Soms wordt hardop “ja” gezegd, terwijl het hoofd “nee” schudt.
Iedereen die daarvoor open staat, kan uit non-verbale signalen veel leren. Ik heb er toevallig een radar voor, wat bij mijn opdrachten vaak voor successen zorgt. Naast verbale en non-verbale communicatie is het bovendien mogelijk een bepaalde sfeer te voelen zodra je een ruimte in komt (oké, dat is blijkbaar niet voor iedereen weggelegd), waardoor je op een andere manier aan een gesprek begint. Maar hoe moeilijk een gesprek ook is, het is altijd belangrijk om elkaar in de ogen te kunnen kijken.
Om te communiceren moet er echter in de eerste plaats de bereidheid zijn om met elkaar in gesprek te gaan, letterlijk en figuurlijk. De “zender” moet zijn verhaal mogen vertellen, de “ontvanger” moet er naar willen luisteren. Men moet open staan voor wat er tussen de regels door gezegd of geschreven wordt, en willen zien dat “kommunizeren” hetzelfde is als, soms wat onhandig, “communiceren”. Want zolang een ontvanger niet open staat voor de boodschap van de zender, zal er geen sprake zijn van een goed gesprek.

Wijkteams…. waar gaan we naartoe?

wijkteams
Als “blogger” vraag je je wel eens af of je in het luchtledige zit te schrijven of dat mensen ook echt je stukjes lezen. Mijn vorige “post” heeft mij bevestigd dat ik volgers heb. Ik bleek een gevoelige snaar te hebben geraakt wat betreft de emoties van mensen die alle veranderingen in het sociale domein moeten ondergaan en er heel wat taken “zomaar” bij hebben gekregen. Van sommige mensen ontving ik zelfs een bedankje voor de erkenning.
Ook mijn gevoel dat er voor de wijkteams de komende tijd nog heel wat werk aan de winkel is, werd bevestigd. Casuïstiek lijkt “op te stropen”, bijvoorbeeld doordat organisaties zaken te lang bij zich houden (uit onbekendheid met de nieuwe werkwijze, of uit angst voor bemoeienis). Als uiteindelijk wordt opgeschaald is de problematiek soms zo ernstig dat er direct zware maatregelen nodig zijn. Uit de reacties bleek helaas ook dat ik niet de enige ben die bang is dat er de komende tijd ongelukken zullen gebeuren.
Zoals ik al eerder schreef, is vorig jaar op alle fronten heel hard gewerkt om er voor te zorgen dat de deadline voor de decentralisaties op 1 januari werd gehaald. De grote lijnen stonden uiteindelijk en iedereen haalde opgelucht adem.
Nu we een half jaar verder zijn wordt om mij heen druk geëvalueerd. Wat is de stand van zaken en hoe willen we verder? Kunnen de wijkteams hun taken aan? Jeugd- en volwassenenteams apart, of 0-100? Hoe staat het met de wachtlijsten? Van wie “zijn” die wijkteams nu eigenlijk, en van wie is de casuïstiek? Welke rechten hebben de gemeenten bij het stellen van vragen? Leggen de deelnemers van het wijkteam verantwoording af aan hun moederorganisaties of aan de gemeente? Wat is er geregeld met betrekking tot privacy en convenanten? Zijn alle aspecten waarmee burgers te maken hebben gedekt in de huidige wijkteams, of ontbreekt er nog iets? Is het beleid “klaar” of zijn we nog maar net gestart?
Afgelopen week vond in Ede een congres plaats met als titel: “Wijkteams, de onmisbare schakel?”, dat was georganiseerd door HOEZO!-congressen. Inspirerende sprekers waren Marion Matthijssen, socioloog en onderzoeker sociale wijkteams en wijkaanpak, Marco Florijn, oud-wethouder en voorzitter Programmaraad gebiedsgericht werken in het sociale domein, Aletta Winsemius, “participatie-expert” bij Movisie en Nelly Labrie, manager Maatschappelijke Dienstverlening MDRplus in Rotterdam. Zelf was ik uitgenodigd om inhoudelijke discussies van de deelnemers in goede banen te leiden.
Het bleek een “vruchtbare” dag te zijn, waarvan de uitkomsten voor een groot deel aansloten bij mijn eigen ervaringen en indrukken. Mijn (persoonlijke) inventarisatie van de conclusies en aanbevelingen wil ik hieronder dan ook graag delen.
  • “De gemeente begrijpt niet waar het over gaat, er zijn teveel regels”, zei een deelnemer die werkt in de praktijk.
    “Als “boven” niet goed geregeld is, kan “onder” niet goed werken”, zei een beleidscollega van dezelfde organisatie in de volgende ronde.
  • De wereld van het beleid spreekt regelmatig een andere taal dan de wereld van de praktijk; beleid heeft moeite om mee te gaan in de dynamiek van de praktijk.
  • De visie van waaruit wordt gewerkt in de wijkteams is niet bij alle partijen even helder (of wordt niet breed gedragen).
  • Uit angst om “afgerekend” te worden op resultaten (bijvoorbeeld bij aanbestedingen), worden niet alle signalen gedeeld.
  • De “schakels” tussen beleid en praktijk zijn belangrijk bij het overbrengen van praktijksignalen náár beleid en in de praktijk brengen vàn beleid, maar die schakels werken nog niet altijd even goed of ontbreken zelfs.
  • Aparte wijkteams lijken achterhaald; zij worden steeds meer samengevoegd in 0-100 teams (met daarbinnen eigen “expertises”) omdat volwassen- en jeugdproblematiek niet los van elkaar kunnen worden gezien.
  • Regels moeten meer worden losgelaten; zoek grenzen op (ga daar overheen…) en kleur buiten de lijntjes, kijk naar mogelijkheden in plaats van onmogelijkheden.
  • De volgende stap: de (0-100) wijkteams zijn nu alleen gericht op hulpverlening en zorg, maar hierin moeten in de nabije toekomst “werk & inkomen”, als nieuwe expertise, worden vervlochten.
We zijn dus inderdaad nog lang niet klaar. Beleid én praktijk moeten verder worden ontwikkeld; de lange termijn en continuïteit zijn belangrijk voor het uiteindelijke succes.

De winkel is open

open3
Eind april vorig jaar begon ik met de eerste opdracht voor mijn eigen “winkel”, als GOSA-regisseur op Goeree-Overflakkee. In de zomer kwam daar een zelfde soort opdracht bij in Brielle voor een paar uurtjes tot het eind van het jaar, en in december werd ik door de gemeente Hellevoetsluis gevraagd om ook daar (“voor een week of vier”) voor de jeugd te komen zorgen. Kers op de taart: “wil je ook een project woonoverlast voor ons doen?”. Natuurlijk wilde ik dat, tegen zulke mooie cadeaus zeg ik geen nee!
“De winkel is open, maar de verbouwing gaat intussen door”, zei de Kinderombudsman een paar maanden geleden. Deze metafoor ging over de transitie van de Jeugdzorg, waarin iedereen heel hard werkt om er het beste van te maken, en de kinderen niet het slachtoffer te laten worden van alle veranderingen. Die “verbouwing” heb ik op allerlei manieren mogen meebeleven. In Rotterdam had ik al enige ervaring opgedaan met de opzet van de wijkteams voor jeugd en volwassenen en in “mijn” gemeenten zag ik het afgelopen jaar de “couleur locale” ontstaan. Overal werd en wordt gezocht naar de juiste vorm en grootte, met daarbij: wie-doet-wat. Procesregisseurs van 0-100, of juist niet? Indicatiestellers voor “keukentafelgesprekken” (wie heeft toch die rare term verzonnen?), of doen de procesregisseurs dat er bij? Worden de wijkteams geleid door de gemeenten, of moeten ze zelfsturend zijn?
Dan heb ik het nog niet eens gehad over de zoektocht van de medewerkers die hierin (soms met moeite) moeten mee-bewegen. Mensen die, vaak in een nieuwe positie, in dienst komen van een andere organisatie, met een andere visie en werkwijze dan ze gewend waren en waarvoor ze wellicht ooit heel bewust hadden gekozen.
Of mensen die wel bij de organisatie konden blijven waarbij ze zich thuis voelden, maar er mee te maken kregen dat die organisatie de visie en werkwijze moesten aanpassen aan een veranderende tijd. Van “wij doen alleen iets als een cliënt aangeeft wat hij wil” naar – tijdelijk – milde vormen van bemoeizorg. Van “zorgen voor” naar sturen op eigen kracht. Dit alles betekent afscheid nemen van wat bekend is en dat zorgt voor verwarring en doet soms pijn.
Tegelijkertijd was ook mijn eigen “winkel” volop in verbouwing. Een jaar na mijn vliegende start heb ik deze week in Hellevoetsluis te horen gekregen dat de opdracht van “een week of vier” in juli eindelijk gaat aflopen, na verlenging op verlenging. De woonoverlast-opdracht loopt nog steeds en de resultaten in de buurt beginnen zichtbaar te worden (en de omwonenden steeds tevredener). In Brielle heb ik vanaf maart een nieuwe opdracht als procesregisseur/voorzitter Jeugdbeschermingsplein tot aan augustus. Op Goeree was ik de afgelopen periode, naast de verlengde opdracht als GOSA-regisseur, ook voorzitter van het Jeugdbescherminsplein, heb ik gewerkt aan de groepsaanpak (Beke-methodiek) en mocht ik meedenken over dakloosheid op “het eiland”.
Wegens tijdgebrek heb ik een opdracht om training te geven moeten weigeren. Tot aan de zomervakantie zit ik “vol”.
Het is nu tijd voor een volgende fase voor “mijn winkel”; ik moet gaan bepalen wat ik wel en wat ik niet wil in de toekomst. De afgelopen periode heb ik ervaren dat ik vooral de regie-opdrachten waarbij de oplossingen niet voor de hand liggen, waarbij nieuwe dingen moeten worden opgezet en waarbij je soms een lange adem moet hebben voor iets echt goed loopt, leuk vind om te doen. Het is enorm inspirerend om partijen met elkaar te verbinden en met nieuwe energie samen te laten werken, en te zien dat een op het oog simpele actie soms grote gevolgen kan hebben.
Niet alleen projecten die met jeugd en wijkteams te maken hebben, maar ook die gaan over overlast en veiligheid hebben mijn hart gestolen. Het onderschrift bij mijn bedrijfsnaam WesselStroom heb ik daarom intussen veranderd van “Interim | Projecten | Trainingen” in: “Regie in Samenleving en Veiligheid”.
Als opdrachtgever bent u van harte welkom om iets te komen kiezen uit mijn winkel, al is de verbouwing misschien nog niet helemaal klaar.

Bedrijfsauto-emotie-poll

 

Voor een “verse” zelfstandige is het fijn om zo nu en dan van gedachten te wisselen met andere ondernemers over zaken die je bezig houden. Zelf doe ik dat met iemand met wie ik plezierig samenwerk, iemand die mij ook een beetje coacht. In die gesprekken gaat het regelmatig over sensitiviteit, het luisteren naar je gevoel in plaats van naar je hoofd. De laatste keer dat ik hem sprak, kwam ook het onderwerp “bedrijfsauto” ter sprake.
Een paar jaar geleden heb ik een klein tweedehands autootje gekocht omdat mijn werk voor de gemeente Rotterdam zich vooral afspeelde in de stad. Meestal gebruikte ik de fiets of openbaar vervoer om op mijn afspraken te komen. Sinds de start van mijn bedrijf ben ik echter vaker onderweg, vooral op de Zuidhollandse eilanden. Het kleine autootje zorgt er regelmatig voor dat ik enigszins gebroken op mijn werkplek arriveer of me onveilig voel bij slecht weer. Daarom besloot ik op zoek te gaan naar een comfortabeler vervoermiddel en die “op de zaak te zetten”.
De aanschaf van een nieuwe auto bleek een te grote aanslag op het budget, dus met het oog op de belasting ging ik op zoek naar een van vijftien jaar of ouder. Het viel niet mee om daar, naast alle drukke werkzaamheden, tijd voor te vinden. Bovendien heb je, zeker als vrouw, ook nog eens te maken met het bijzondere gilde van autohandelaren: “Prima auto mevrouwtje, en helemaal niet doorgeroest aan de onderkant!”. Na een aantal mislukte, energievretende pogingen gaf ik het op.
Precies op dat moment bleek een goede vriend van mij zijn oude, goed onderhouden BMW-cabrio van de hand te willen doen. Daar was ineens de oplossing: zeker weten dat ik voor een leuke prijs een betrouwbare auto kocht en tijdens de ritten van de ene naar de andere plaats genieten van mini-vakantietjes. Sinds ik voor mezelf werk is het enorme aantal vrije dagen dat ik genoot bij mijn laatste werkgever namelijk met ongeveer driekwart geslonken. Bovendien is een oude cabrio al jaren een stille wens van me en heb ik een poosje geleden besloten dat ik intussen te oud ben om mijn leven nog langer uit te stellen.
Blij wilde ik het goede nieuws delen met mijn coach, door wie ik onverwacht werd overspoeld met nieuwe kennis. Wat (b)lijkt? Veel automerken zijn onuitgesproken goedgekeurd, maar merken als Mercedes en BMW horen daar niet bij. De kans bestaat dat als een mogelijke opdrachtgever je in zo’n auto ziet, hij zijn opdracht liever aan iemand anders geeft. Ook wordt een auto wellicht gezien als verlengde van je kantoor en een cabrio als “fun”, dus dat zou voor verwarring kunnen zorgen.
Maar wat dan als het een oude auto is??? Tsja, mensen kijken nou eenmaal in eerste instantie naar het merk…. En stel nou dat ik een prijs heb gewonnen en ik heb hem daar van gekocht? Of dat ik hem heb geërfd? Of dat hij van mijn man is en ik hem heb geleend omdat mijn eigen auto in de garage staat? Ja, dan is het weer een ander verhaal….
Hoewel ik wel bekend ben met auto-emoties, was ik een dag lang behoorlijk in de war van dit gesprek. Gaat een werkgever dan ook na waar je woont en gunt hij een opdracht vervolgens liever aan iemand die “drie hoog achter” woont? De hele maatschappij is in beweging, we gaan van oude naar nieuwe economie, maar waar moet ik deze manier van denken onder scharen? Oud Calvinisme? Post Moderne Afgunst? Of gewoon ondernemersvoorzichtigheid?
Ik besloot te doen wat mijn coach mij steeds voorhoudt: mijn gevoel volgen. Als de auto door de keuring komt, doe ik hem mijzelf cadeau, zodat ik tenminste één seizoen kan ervaren hoe het is om mij met een open dak te bewegen tussen mijn afspraken en zo ook nog een beetje van het mooie weer te kunnen genieten.
Toch ben ik benieuwd wat andere ondernemers en opdrachtgevers vinden van deze denkwijze; “mag” dat, een al dan niet oude BMW-cabrio (of iets dergelijks) voor de zaak? Of mogen ondernemers alleen maar in een Volvo, Audi, Volkswagen of een “stekker”-auto rijden?
Daarom deze kleine poll: is dit echt hoe opdrachtgevers denken of leggen ondernemers zichzelf deze beperking op uit angst opdrachten mis te lopen? Ik ben erg benieuwd naar de reacties!
Mocht u mij in de toekomst zien rijden in wat voor auto dan ook, en u betrapt uzelf misschien op een vreemd, kriebelend gevoel in uw buik, kijk dan even naar de kentekenplaten en bedenk ook: deze vrouw heeft hem door hard te werken zelf bekostigd en die korte ritjes tussen haar afspraken zijn eigenlijk haar vakantie. Ik zal naar u zwaaien.

 

 

 

Vliegen

jet
Vanmiddag loop ik met twee zware boodschappentassen de winkel uit en zie een grote, donkere jongeman naar me kijken. Met een vaag gevoel van herkenning loop ik door. Even later hoor ik, heel beleefd: “Mevrouw, mag ik u iets vragen? Volgens mij heb ik ooit les van u gehad op het Zadkine, kan dat?”. Ja dat kan, maar hoe heet je ook al weer? “Navarro, en volgens mij was ik altijd heel vervelend in de klas. Sorry hoor”.
De jongeman, destijds een leerling MBO-handel niveau 2 (“interessantere” leerlingen kun je bijna niet vinden), is nu piloot en vliegt privé-vliegtuigen. Na een gesprekje van een paar minuten krijg ik een hand van hem: “Nogmaals sorry dat ik zo vervelend was en u ziet er goed uit!”.
Dubbele moraal van dit verhaal?
– Heel veel jongeren starten op een lager niveau dan waar ze eigenlijk horen, maar komen later toch op hun pootjes terecht.
– De opvoeding die ze ooit echt wel hebben gekregen, steekt vroeg of laat de kop weer op.
Wat is het toch leuk dat er, tien jaar nadat ik uit het onderwijs ben vertrokken, nog steeds oud-leerlingen naar me toekomen om te vertellen hoe het met hen gaat. Daar krijg ik dan weer vleugels van.

Rust. Reinheid. Regelmaat.

rust-reinheid-regelmaat

Orthopedagoge en hoogleraar Wilhemina Bladergroen (1908 – 1983) was de bedenkster van deze drie R-en. Zij werd destijds bejubeld vanwege haar ideeën maar later ook bekritiseerd door deskundigen die vonden dat haar theorieën ouderwets en niet voldoende wetenschappelijk onderbouwd waren. Wat mij betreft vormen deze drie R-en nog steeds de pijlers onder een gelukkige jeugd.
Mijn werkzame leven heeft voor een flink deel gedraaid om jongeren en de wereld waarin zij leven. Helaas lijken zij steeds vaker op te groeien in een onstabiele leefomgeving en betalen ze daarvoor een zware tol, met de daarbij horende “etiketten”.
Veel ouders worden, bewust of onbewust, in beslag genomen door hun eigen problemen. Ze hebben geen energie meer over om grenzen aan te geven en vinden alles goed wat het kind denkt te willen. Om het tevreden te houden worden spullen gekocht, want dat doe je toch als je van je kind houdt? Intussen weet het kind niet waar het aan toe is en raakt het de weg kwijt. Vervolgens moet het worden “genezen”.
Iedere tijd lijkt niet alleen zijn eigen mode-woorden, maar ook zijn mode-diagnoses te hebben. Dametjes die goed kunnen manipuleren hebben borderline en jongens die vooral met zichzelf bezig zijn, hebben een narcistische stoornis (of zijn soms zelfs psychopaat). In mijn jeugd was een kind “druk”, nu heeft het ADHD. Een kind dat vroeger in zichzelf gekeerd was of vreemd uit de hoek kon komen, heeft tegenwoordig PDD-NOS. Voor mensen die de term PDD niet kennen: daarbij is er sprake van een “stoornis in het autistische spectrum”. NOS betekent overigens: not otherwise specified. Ofwel: sorry maar we weten het niet precies. En kun je je verdriet moeilijk verwerken, dan heb je PTSS (maar geen zorgen want tegenwoordig hebben we daarvoor een wondertherapie: EMDR). Wilt u weten wat dit allemaal betekent? Ga dan naar de DSM-5.
Welke etiketten zouden we hebben over een jaar of twintig?
Pappa’s en mamma’s van Nederland en omstreken, het is misschien een verrassing maar kinderen hebben het volste recht op liefdevolle, positieve aandacht. Zij hebben er namelijk niet om gevraagd om geboren te worden, dat was “onze” beslissing. Kinderen willen weten waar ze aan toe zijn, en soms dus ook gewoon NEE horen. Als hun leefwereld duidelijk en stabiel is, hoeven ze geen energie te steken in onderzoeken hoe ver ze kunnen gaan of op een andere manier negatieve aandacht te vragen. En dan hoeven wij, vanwege onze eigen problemen en pedagogische onmacht, ook geen etiketten meer te plakken waar die schatten voor de rest van hun leven niet meer af komen.
Dus lieve ouders, zo moeilijk is het allemaal niet. Duidelijk zijn tegen je kinderen en ze een rustige omgeving bieden is een teken dat je van ze houdt. En daarnaast kun je het niet vaak genoeg tegen hen zeggen.
Ja, ik weet het, dit was waarschijnlijk allemaal veel te kort door de bocht, maar iemand moet het toch voor hen opnemen? Want natuurlijk zijn er ook kinderen die psychisch écht niet helemaal gezond zijn maar helaas zie ik ook zo vaak dat hun problemen eigenlijk de problemen van de ouders zijn.
Mevrouw Bladergroen had gelijk: rust, reinheid en regelmaat kunnen een hoop problemen voorkomen. Dat daardoor nog meer hulpverleners werkloos worden, is helemaal niet erg.